vroedvrouw
- Geluid: vroedvrouw (hulp, bestand)
- IPA: /ˈvrud.vrɑu/
- vroed·vrouw
- Leenvertaling van Frans sage-femme [1], in de betekenis van ‘verloskundige’ voor het eerst aangetroffen in 1374. [2]
- samenstelling van vroed bn en vrouw zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vroedvrouw | vroedvrouwen |
verkleinwoord | vroedvrouwtje | vroedvrouwtjes |
de vroedvrouw v
1. een vrouw die een bevalling begeleidt
- Het woord vroedvrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vroedvrouw" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ vroedvrouw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "vroedvrouw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be