voortsnellen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voortsnellen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voortsnellen | voort te snellen | ||||||
toekomend | zullen voortsnellen voort zullen snellen |
te zullen voortsnellen voort te zullen snellen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] voortgesneld | te hebben[1]/zijn[2] voortgesneld | ||||||
toekomend | voortgesneld zullen hebben[1]/zijn[2] | voortgesneld te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voortsnellend | voortgesneld | ev. snel voort |
mv. verouderd snelt voort |
snelle voort (bijzin) voortsnelle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | snel voort | snelt voort | snelt voort | snelt voort | snelt voort | snellen voort | snellen voort | snellen voort | |
verleden (o.v.t.) | snelde voort | snelde voort | snelde voort | snelde voort | snelde voort | snelden voort | snelden voort | snelden voort | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortsnellen | zult/zal voortsnellen | zult/zal voortsnellen | zult voortsnellen | zal voortsnellen | zullen voortsnellen | zullen voortsnellen | zullen voortsnellen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortsnellen | zou voortsnellen | zou(dt) voortsnellen | zoudt voortsnellen | zou voortsnellen | zouden voortsnellen | zouden voortsnellen | zouden voortsnellen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voortsnel | voortsnelt | voortsnelt | voortsnelt | voortsnelt | voortsnellen | voortsnellen | voortsnellen | |
verleden (o.v.t.) | voortsnelde | voortsnelde | voortsnelde | voortsnelde | voortsnelde | voortsnelden | voortsnelden | voortsnelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voortsnellen voort zal snellen |
zult/zal voortsnellen voort zult/zal snellen |
zult/zal voortsnellen voort zult/zal snellen |
zult voortsnellen voort zult snellen |
zal voortsnellen voort zal snellen |
zullen voortsnellen voort zullen snellen |
zullen voortsnellen voort zullen snellen |
zullen voortsnellen voort zullen snellen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voortsnellen voort zou snellen |
zou voortsnellen voort zou snellen |
zou(dt) voortsnellen voort zou(dt) snellen |
zoudt voortsnellen voort zoudt snellen |
zou voortsnellen voort zou snellen |
zouden voortsnellen voort zouden snellen |
zouden voortsnellen voort zouden snellen |
zouden voortsnellen voort zouden snellen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm voortgesneld worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt voortgesneld | er is voortgesneld | |||||||
verleden | er werd voortgesneld | er was voortgesneld | |||||||
toekomend | er zal voortgesneld worden | er zal voortgesneld zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou voortgesneld worden | er zou voortgesneld zijn |