• voort·snel·len

voortsnellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortsnellen
snelde voort
voortgesneld
zwak -d volledig
  1. met (te) grote snelheid bewegen
    • "Geweldige chauffeurs die met grote snelheden in de mist overal langs scheuren en tussendoor kruipen in de files, desnoods over de vluchtstrook. Op het laatste moment ritsen om enkele auto’s op te schieten. Autorijden is verworden tot een stijlloos voortsnellen. Ikke ikke en de rest kan stikken." [2] 
    • Voortsnellen naar de afgrond is niet tegen te gaan na het verbreken van de betrekking die aan de hemel verbindt.” [3] 
90 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 04 nov. 2016 'Treurige winter'
  3. Reformatorisch Dagblad A. de Heer 09-12-2008 Zeven keer door ”Ongeloof en revolutie” heen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be