voorouder
- voor·ou·der
- samenstelling van voor en ouder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorouder | voorouders |
verkleinwoord | vooroudertje | vooroudertjes |
voorouder m
- (familie) iemand van wie men afstamt
- ▸ De familie Van Rechteren Limpurg is al eeuwen verbonden met de Grote Kerk. In de crypte onder de kerk rusten 26 voorouders van de graaf. Sinds 1875 geldt het mausoleum aan de Gravenallee als laatste rustplaats voor overleden leden van de grafelijke familie. Graaf Adolph wordt daar morgen als veertiende familielid bijgezet.[1]
- ▸ Vanavond werd ik verplicht om naast graaf Bryston plaats te nemen, een pretentieuze blaaskaak die zeer weinig aan het hof is geweest. Hij is de bestuurder van een of ander godverlaten moerasland in het noorden en verkeert blijkbaar in de veronderstelling dat hij, vanwege de loyaliteit van zijn voorouders aan het koningshuis, over de koninklijke familie mag zeggen wat hij wil.[2]
- oervader, stamvader, voorvader, voorzaat
- [1] nakomeling
1. iemand van wie afgestammen wordt
- Het woord voorouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorouder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Henk van Schuppen“Uitvaart Heer van Almelo: nog één keer passeert graaf Van Rechteren de Limpurgsingel” (22-11-2019), Tubantia
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be