voorlicht
- voor·licht
- samenstelling van voor en licht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorlicht | voorlichten |
verkleinwoord | voorlichtje | voorlichtjes |
het voorlicht o
- lamp(en) aan de voorkant van een voertuig
- lamp, licht, verlichting
- achterlicht, achteruitrijlamp, dimlicht, knipperlicht, koplamp, mistlicht, remlicht
vervoeging van |
---|
voorlichten |
voorlicht
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
- ... dat ik voorlicht.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
- ... dat jij voorlicht.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
- ... dat hij voorlicht.
- Het woord voorlicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorlicht" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be