• voor·licht
enkelvoud meervoud
naamwoord voorlicht voorlichten
verkleinwoord voorlichtje voorlichtjes

het voorlichto

  1. lamp(en) aan de voorkant van een voertuig
vervoeging van
voorlichten

voorlicht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
    • ... dat ik voorlicht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
    • ... dat jij voorlicht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorlichten
    • ... dat hij voorlicht. 
90 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be