vitaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vitaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vitaliseren | te vitaliseren | ||||||||
toekomend | zullen vitaliseren | te zullen vitaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevitaliseerd | te hebben gevitaliseerd | ||||||||
toekomend | gevitaliseerd zullen hebben | gevitaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vitaliserend | gevitaliseerd | ev. vitaliseer |
mv. verouderd vitaliseert |
vitalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vitaliseer | vitaliseert | vitaliseert | vitaliseert | vitaliseert | vitaliseren | vitaliseren | vitaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | vitaliseerde | vitaliseerde | vitaliseerde | vitaliseerde | vitaliseerde | vitaliseerden | vitaliseerden | vitaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vitaliseren | zult/zal vitaliseren | zult/zal vitaliseren | zult vitaliseren | zal vitaliseren | zullen vitaliseren | zullen vitaliseren | zullen vitaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vitaliseren | zou vitaliseren | zou(dt) vitaliseren | zoudt vitaliseren | zou vitaliseren | zouden vitaliseren | zouden vitaliseren | zouden vitaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevitaliseerd | hebt gevitaliseerd | hebt/heeft gevitaliseerd | hebt gevitaliseerd | heeft gevitaliseerd | hebben gevitaliseerd | hebben gevitaliseerd | hebben gevitaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevitaliseerd | had gevitaliseerd | had gevitaliseerd | hadt gevitaliseerd | had gevitaliseerd | hadden gevitaliseerd | hadden gevitaliseerd | hadden gevitaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevitaliseerd hebben | zal/zult gevitaliseerd hebben | zult/zal gevitaliseerd hebben | zult gevitaliseerd hebben | zal gevitaliseerd hebben | zullen gevitaliseerd hebben | zullen gevitaliseerd hebben | zullen gevitaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevitaliseerd hebben | zou gevitaliseerd hebben | zou/zoudt gevitaliseerd hebben | zoudt gevitaliseerd hebben | zou gevitaliseerd hebben | zouden gevitaliseerd hebben | zouden gevitaliseerd hebben | zouden gevitaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevitaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevitaliseerd | er is gevitaliseerd | |||||||||
verleden | er werd gevitaliseerd | er was gevitaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal gevitaliseerd worden | er zal gevitaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevitaliseerd worden | er zou gevitaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevitaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevitaliseerd worden | gevitaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | gevitaliseerd zullen worden | gevitaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevitaliseerd zijn | gevitaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevitaliseerd zullen zijn | gevitaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevitaliseerd | wordt gevitaliseerd | wordt gevitaliseerd | wordt gevitaliseerd | wordt gevitaliseerd | worden gevitaliseerd | worden gevitaliseerd | worden gevitaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevitaliseerd | werd gevitaliseerd | werd gevitaliseerd | werdt gevitaliseerd | werd gevitaliseerd | werden gevitaliseerd | werden gevitaliseerd | werden gevitaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevitaliseerd worden | zult gevitaliseerd worden | zult gevitaliseerd worden | zult gevitaliseerd worden | zal gevitaliseerd worden | zullen gevitaliseerd worden | zullen gevitaliseerd worden | zullen gevitaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevitaliseerd worden | zou gevitaliseerd worden | zou/zoudt gevitaliseerd worden | zoudt gevitaliseerd worden | zou gevitaliseerd worden | zouden gevitaliseerd worden | zouden gevitaliseerd worden | zouden gevitaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevitaliseerd | bent gevitaliseerd | bent/is gevitaliseerd | zijt gevitaliseerd | is gevitaliseerd | zijn gevitaliseerd | zijn gevitaliseerd | zijn gevitaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevitaliseerd | was gevitaliseerd | was gevitaliseerd | waart gevitaliseerd | was gevitaliseerd | waren gevitaliseerd | waren gevitaliseerd | waren gevitaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevitaliseerd zijn | zult gevitaliseerd zijn | zult gevitaliseerd zijn | zult gevitaliseerd zijn | zal gevitaliseerd zijn | zullen gevitaliseerd zijn | zullen gevitaliseerd zijn | zullen gevitaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevitaliseerd zijn | zou gevitaliseerd zijn | zou/zoudt gevitaliseerd zijn | zoudt gevitaliseerd zijn | zou gevitaliseerd zijn | zouden gevitaliseerd zijn | zouden gevitaliseerd zijn | zouden gevitaliseerd zijn |