• vil
vervoeging van
villen

vil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van villen
    • Ik vil. 
  2. gebiedende wijs van villen
    • Vil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van villen
    • Vil je? 


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
vil
gevil
volledig

vil

  1. villen


  • vil
  • Ontleend aan het Franse vil ("goedkoop; waardeloos, verachtelijk").

vil

  1. lelijk
  2. laag, gemeen.

vil m

  1. lelijke vent, lelijkerd


  • vil

vil

  1. tegenwoordige tijd van ville


  • vil
  • Van het Latijnse vilis ("goedkoop; waardeloos, verachtelijk").
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   vil vils
  vrouwelijk   vile viles

vil

  1. van geringe waarde, weinig waard.
  2. (figuurlijk) laag, gemeen.

une chose de vil prix

  • een zaak van geringe waarde; een zaak aan een voordelige prijs

vendre à vil prix

  • ver onder de gewone prijs verkopen


  • vil
  • Van het Franse ville ("stad").

vil

  1. stad


  • vil
Naar frequentie 25

vil

  1. tegenwoordige tijd van ville


  • vil

vil

  1. tegenwoordige tijd van vilje


  • IPA:
    • (Portugal) /vil/
    • (Brazilië) /viu̯/
  • vil
  • Van het Latijnse vilis ("goedkoop; waardeloos, verachtelijk").
  enkelvoud meervoud
  mannelijk     vil     viles  
  vrouwelijk     vil     viles  

vil

  1. van geringe waarde, weinig waard.
  2. (figuurlijk) laag, gemeen.

o vil metal

  • geld, "het verachtelijke metaal"


  • vil
  • Van het Latijnse vilis ("goedkoop; waardeloos, verachtelijk").
  enkelvoud meervoud
mannelijk vil viles
vrouwelijk vil viles

vil

  1. van geringe waarde, weinig waard.
  2. (figuurlijk) slecht, gemeen, laag, vuig
  3. (figuurlijk) onwaardig.