verwelkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verwelkomen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwelkomen | te verwelkomen | ||||||||
toekomend | zullen verwelkomen | te zullen verwelkomen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verwelkomd | te hebben verwelkomd | ||||||||
toekomend | verwelkomd zullen hebben | verwelkomd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verwelkomend | verwelkomd | ev. verwelkom |
mv. verouderd verwelkomt |
verwelkome | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verwelkom | verwelkomt | verwelkomt | verwelkomt | verwelkomt | verwelkomen | verwelkomen | verwelkomen | |||
verleden (o.v.t.) | verwelkomde | verwelkomde | verwelkomde | verwelkomde | verwelkomde | verwelkomden | verwelkomden | verwelkomden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwelkomen | zult/zal verwelkomen | zult/zal verwelkomen | zult verwelkomen | zal verwelkomen | zullen verwelkomen | zullen verwelkomen | zullen verwelkomen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwelkomen | zou verwelkomen | zou(dt) verwelkomen | zoudt verwelkomen | zou verwelkomen | zouden verwelkomen | zouden verwelkomen | zouden verwelkomen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verwelkomd | hebt verwelkomd | hebt/heeft verwelkomd | hebt verwelkomd | heeft verwelkomd | hebben verwelkomd | hebben verwelkomd | hebben verwelkomd | |||
verleden (v.v.t.) | had verwelkomd | had verwelkomd | had verwelkomd | hadt verwelkomd | had verwelkomd | hadden verwelkomd | hadden verwelkomd | hadden verwelkomd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwelkomd hebben | zal/zult verwelkomd hebben | zult/zal verwelkomd hebben | zult verwelkomd hebben | zal verwelkomd hebben | zullen verwelkomd hebben | zullen verwelkomd hebben | zullen verwelkomd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwelkomd hebben | zou verwelkomd hebben | zou/zoudt verwelkomd hebben | zoudt verwelkomd hebben | zou verwelkomd hebben | zouden verwelkomd hebben | zouden verwelkomd hebben | zouden verwelkomd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verwelkomd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verwelkomd | er is verwelkomd | |||||||||
verleden | er werd verwelkomd | er was verwelkomd | |||||||||
toekomend | er zal verwelkomd worden | er zal verwelkomd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verwelkomd worden | er zou verwelkomd zijn | |||||||||
lijdende vorm verwelkomd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verwelkomd worden | verwelkomd te worden | ||||||||
toekomend | verwelkomd zullen worden | verwelkomd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verwelkomd zijn | verwelkomd te zijn | ||||||||
toekomend | verwelkomd zullen zijn | verwelkomd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verwelkomd | wordt verwelkomd | wordt verwelkomd | wordt verwelkomd | wordt verwelkomd | worden verwelkomd | worden verwelkomd | worden verwelkomd | |||
verleden (o.v.t.) | werd verwelkomd | werd verwelkomd | werd verwelkomd | werdt verwelkomd | werd verwelkomd | werden verwelkomd | werden verwelkomd | werden verwelkomd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verwelkomd worden | zult verwelkomd worden | zult verwelkomd worden | zult verwelkomd worden | zal verwelkomd worden | zullen verwelkomd worden | zullen verwelkomd worden | zullen verwelkomd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verwelkomd worden | zou verwelkomd worden | zou/zoudt verwelkomd worden | zoudt verwelkomd worden | zou verwelkomd worden | zouden verwelkomd worden | zouden verwelkomd worden | zouden verwelkomd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verwelkomd | bent verwelkomd | bent/is verwelkomd | zijt verwelkomd | is verwelkomd | zijn verwelkomd | zijn verwelkomd | zijn verwelkomd | |||
verleden (v.v.t.) | was verwelkomd | was verwelkomd | was verwelkomd | waart verwelkomd | was verwelkomd | waren verwelkomd | waren verwelkomd | waren verwelkomd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verwelkomd zijn | zult verwelkomd zijn | zult verwelkomd zijn | zult verwelkomd zijn | zal verwelkomd zijn | zullen verwelkomd zijn | zullen verwelkomd zijn | zullen verwelkomd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verwelkomd zijn | zou verwelkomd zijn | zou/zoudt verwelkomd zijn | zoudt verwelkomd zijn | zou verwelkomd zijn | zouden verwelkomd zijn | zouden verwelkomd zijn | zouden verwelkomd zijn |