verweken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verweken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verweken | te verweken | ||||||||
toekomend | zullen verweken | te zullen verweken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] verweekt | te hebben[1]/zijn[2] verweekt | ||||||||
toekomend | verweekt zullen hebben[1]/zijn[2] | verweekt te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verwekend | verweekt | ev. verweek |
mv. verouderd verweekt |
verweke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verweek | verweekt | verweekt | verweekt | verweekt | verweken | verweken | verweken | |||
verleden (o.v.t.) | verweekte | verweekte | verweekte | verweekte | verweekte | verweekten | verweekten | verweekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verweken | zult/zal verweken | zult/zal verweken | zult verweken | zal verweken | zullen verweken | zullen verweken | zullen verweken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verweken | zou verweken | zou(dt) verweken | zoudt verweken | zou verweken | zouden verweken | zouden verweken | zouden verweken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm verweekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verweekt | er is verweekt | |||||||||
verleden | er werd verweekt | er was verweekt | |||||||||
toekomend | er zal verweekt worden | er zal verweekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verweekt worden | er zou verweekt zijn | |||||||||
lijdende vorm verweekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verweekt worden | verweekt te worden | ||||||||
toekomend | verweekt zullen worden | verweekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verweekt zijn | verweekt te zijn | ||||||||
toekomend | verweekt zullen zijn | verweekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verweekt | wordt verweekt | wordt verweekt | wordt verweekt | wordt verweekt | worden verweekt | worden verweekt | worden verweekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verweekt | werd verweekt | werd verweekt | werdt verweekt | werd verweekt | werden verweekt | werden verweekt | werden verweekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verweekt worden | zult verweekt worden | zult verweekt worden | zult verweekt worden | zal verweekt worden | zullen verweekt worden | zullen verweekt worden | zullen verweekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verweekt worden | zou verweekt worden | zou/zoudt verweekt worden | zoudt verweekt worden | zou verweekt worden | zouden verweekt worden | zouden verweekt worden | zouden verweekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verweekt | bent verweekt | bent/is verweekt | zijt verweekt | is verweekt | zijn verweekt | zijn verweekt | zijn verweekt | |||
verleden (v.v.t.) | was verweekt | was verweekt | was verweekt | waart verweekt | was verweekt | waren verweekt | waren verweekt | waren verweekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verweekt zijn | zult verweekt zijn | zult verweekt zijn | zult verweekt zijn | zal verweekt zijn | zullen verweekt zijn | zullen verweekt zijn | zullen verweekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verweekt zijn | zou verweekt zijn | zou/zoudt verweekt zijn | zoudt verweekt zijn | zou verweekt zijn | zouden verweekt zijn | zouden verweekt zijn | zouden verweekt zijn |