vervoeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vervoeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vervoeren | te vervoeren | ||||||||
toekomend | zullen vervoeren | te zullen vervoeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vervoerd | te hebben vervoerd | ||||||||
toekomend | vervoerd zullen hebben | vervoerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vervoerend | vervoerd | ev. vervoer |
mv. verouderd vervoert |
vervoere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vervoer | vervoert | vervoert | vervoert | vervoert | vervoeren | vervoeren | vervoeren | |||
verleden (o.v.t.) | vervoerde | vervoerde | vervoerde | vervoerde | vervoerde | vervoerden | vervoerden | vervoerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vervoeren | zult/zal vervoeren | zult/zal vervoeren | zult vervoeren | zal vervoeren | zullen vervoeren | zullen vervoeren | zullen vervoeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vervoeren | zou vervoeren | zou(dt) vervoeren | zoudt vervoeren | zou vervoeren | zouden vervoeren | zouden vervoeren | zouden vervoeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vervoerd | hebt vervoerd | hebt/heeft vervoerd | hebt vervoerd | heeft vervoerd | hebben vervoerd | hebben vervoerd | hebben vervoerd | |||
verleden (v.v.t.) | had vervoerd | had vervoerd | had vervoerd | hadt vervoerd | had vervoerd | hadden vervoerd | hadden vervoerd | hadden vervoerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vervoerd hebben | zal/zult vervoerd hebben | zult/zal vervoerd hebben | zult vervoerd hebben | zal vervoerd hebben | zullen vervoerd hebben | zullen vervoerd hebben | zullen vervoerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vervoerd hebben | zou vervoerd hebben | zou/zoudt vervoerd hebben | zoudt vervoerd hebben | zou vervoerd hebben | zouden vervoerd hebben | zouden vervoerd hebben | zouden vervoerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vervoerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vervoerd | er is vervoerd | |||||||||
verleden | er werd vervoerd | er was vervoerd | |||||||||
toekomend | er zal vervoerd worden | er zal vervoerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vervoerd worden | er zou vervoerd zijn | |||||||||
lijdende vorm vervoerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vervoerd worden | vervoerd te worden | ||||||||
toekomend | vervoerd zullen worden | vervoerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vervoerd zijn | vervoerd te zijn | ||||||||
toekomend | vervoerd zullen zijn | vervoerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vervoerd | wordt vervoerd | wordt vervoerd | wordt vervoerd | wordt vervoerd | worden vervoerd | worden vervoerd | worden vervoerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd vervoerd | werd vervoerd | werd vervoerd | werdt vervoerd | werd vervoerd | werden vervoerd | werden vervoerd | werden vervoerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vervoerd worden | zult vervoerd worden | zult vervoerd worden | zult vervoerd worden | zal vervoerd worden | zullen vervoerd worden | zullen vervoerd worden | zullen vervoerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vervoerd worden | zou vervoerd worden | zou/zoudt vervoerd worden | zoudt vervoerd worden | zou vervoerd worden | zouden vervoerd worden | zouden vervoerd worden | zouden vervoerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vervoerd | bent vervoerd | bent/is vervoerd | zijt vervoerd | is vervoerd | zijn vervoerd | zijn vervoerd | zijn vervoerd | |||
verleden (v.v.t.) | was vervoerd | was vervoerd | was vervoerd | waart vervoerd | was vervoerd | waren vervoerd | waren vervoerd | waren vervoerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vervoerd zijn | zult vervoerd zijn | zult vervoerd zijn | zult vervoerd zijn | zal vervoerd zijn | zullen vervoerd zijn | zullen vervoerd zijn | zullen vervoerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vervoerd zijn | zou vervoerd zijn | zou/zoudt vervoerd zijn | zoudt vervoerd zijn | zou vervoerd zijn | zouden vervoerd zijn | zouden vervoerd zijn | zouden vervoerd zijn |