vertienvoudigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vertienvoudigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vertienvoudigen | te vertienvoudigen | ||||||
toekomend | zullen vertienvoudigen | te zullen vertienvoudigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vertienvoudigd | te hebben vertienvoudigd | ||||||
toekomend | vertienvoudigd zullen hebben | vertienvoudigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vertienvoudigend | vertienvoudigd | ev. vertienvoudig |
mv. verouderd vertienvoudigt |
vertienvoudige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vertienvoudig | vertienvoudigt | vertienvoudigt | vertienvoudigt | vertienvoudigt | vertienvoudigen | vertienvoudigen | vertienvoudigen | |
verleden (o.v.t.) | vertienvoudigde | vertienvoudigde | vertienvoudigde | vertienvoudigde | vertienvoudigde | vertienvoudigden | vertienvoudigden | vertienvoudigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vertienvoudigen | zult/zal vertienvoudigen | zult/zal vertienvoudigen | zult vertienvoudigen | zal vertienvoudigen | zullen vertienvoudigen | zullen vertienvoudigen | zullen vertienvoudigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vertienvoudigen | zou vertienvoudigen | zou(dt) vertienvoudigen | zoudt vertienvoudigen | zou vertienvoudigen | zouden vertienvoudigen | zouden vertienvoudigen | zouden vertienvoudigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vertienvoudigd | hebt vertienvoudigd | hebt/heeft vertienvoudigd | hebt vertienvoudigd | heeft vertienvoudigd | hebben vertienvoudigd | hebben vertienvoudigd | hebben vertienvoudigd | |
verleden (v.v.t.) | had vertienvoudigd | had vertienvoudigd | had vertienvoudigd | hadt vertienvoudigd | had vertienvoudigd | hadden vertienvoudigd | hadden vertienvoudigd | hadden vertienvoudigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal vertienvoudigd hebben | zal/zult vertienvoudigd hebben | zult/zal vertienvoudigd hebben | zult vertienvoudigd hebben | zal vertienvoudigd hebben | zullen vertienvoudigd hebben | zullen vertienvoudigd hebben | zullen vertienvoudigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vertienvoudigd hebben | zou vertienvoudigd hebben | zou/zoudt vertienvoudigd hebben | zoudt vertienvoudigd hebben | zou vertienvoudigd hebben | zouden vertienvoudigd hebben | zouden vertienvoudigd hebben | zouden vertienvoudigd hebben |