• ver·tien·vou·dig·de
vervoeging van
vertienvoudigen

vertienvoudigde

  1. enkelvoud verleden tijd van vertienvoudigen
    • Ik vertienvoudigde. 
    • Jij vertienvoudigde. 
    • Hij, zij, het vertienvoudigde. 
  2. verbogen vorm van vertienvoudigd, voltooid deelwoord van vertienvoudigen