• ver·stoord·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord verstoordheid
verkleinwoord

de verstoordheidv

  1. gevoel van woede en toorn
     Mijn verstoordheid hield hem nog wat in leven, voor zolang als het duurde.[2]
     Vrienden van je waren verontwaardigd over de koppen in sommige kranten waarin je bij je dood werd herdacht. De Volkskrant kenschetste je als ‘Malle Appie’, NRC Handelsblad noemde je ‘Nationale lachebek’. Deze verstoordheid begreep ik niet goed. Beide karakteriseringen gaven exact weer wat je bij leven voor je miljoenenpubliek was, toch? Zou je er zelf verontwaardigd of zelfs kwaad om zijn geweest?[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron
    Geschreven door:Jeroen Brouwers
    “‘Praat met Mol en je ziel wordt weer gezond’” (12/12/2004), HP de Tijd