• ver·som·be·ren

versomberen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versomberen
versomberde
versomberd
zwak -d volledig
  1. minder hoopgevend worden
    • ING: vooruitzichten woningmarkt versomberen: De woningmarkt komt nog steviger op slot te zitten als de afspraken in het Lenteakkoord volgend jaar doorgaan. Vooral de verschillende aanpak van starters en van huidige huiseigenaren zorgt voor verdere stagnatie. [2] 
    • De rente op tienjarige Duitse staatsleningen is dinsdagochtend voor het eerst onder de 0 procent gedoken. Nu een stem van de Britse bevolking voor een vertrek uit de Europese Unie een steeds reëlere optie wordt, en de vooruitzichten voor de wereldeconomie versomberen, zoeken beleggers veilige havens. [3] 
  2. minder licht worden (met name van het weer)
88 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]