veronaangenamen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van veronaangenamen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veronaangenamen | te veronaangenamen | ||||||||
toekomend | zullen veronaangenamen | te zullen veronaangenamen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben veronaangenaamd | te hebben veronaangenaamd | ||||||||
toekomend | veronaangenaamd zullen hebben | veronaangenaamd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
veronaangenamend | veronaangenaamd | ev. veronaangenaam |
mv. verouderd veronaangenaamt |
veronaangename | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | veronaangenaam | veronaangenaamt | veronaangenaamt | veronaangenaamt | veronaangenaamt | veronaangenamen | veronaangenamen | veronaangenamen | |||
verleden (o.v.t.) | veronaangenaamde | veronaangenaamde | veronaangenaamde | veronaangenaamde | veronaangenaamde | veronaangenaamden | veronaangenaamden | veronaangenaamden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veronaangenamen | zult/zal veronaangenamen | zult/zal veronaangenamen | zult veronaangenamen | zal veronaangenamen | zullen veronaangenamen | zullen veronaangenamen | zullen veronaangenamen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veronaangenamen | zou veronaangenamen | zou(dt) veronaangenamen | zoudt veronaangenamen | zou veronaangenamen | zouden veronaangenamen | zouden veronaangenamen | zouden veronaangenamen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb veronaangenaamd | hebt veronaangenaamd | hebt/heeft veronaangenaamd | hebt veronaangenaamd | heeft veronaangenaamd | hebben veronaangenaamd | hebben veronaangenaamd | hebben veronaangenaamd | |||
verleden (v.v.t.) | had veronaangenaamd | had veronaangenaamd | had veronaangenaamd | hadt veronaangenaamd | had veronaangenaamd | hadden veronaangenaamd | hadden veronaangenaamd | hadden veronaangenaamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veronaangenaamd hebben | zal/zult veronaangenaamd hebben | zult/zal veronaangenaamd hebben | zult veronaangenaamd hebben | zal veronaangenaamd hebben | zullen veronaangenaamd hebben | zullen veronaangenaamd hebben | zullen veronaangenaamd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veronaangenaamd hebben | zou veronaangenaamd hebben | zou/zoudt veronaangenaamd hebben | zoudt veronaangenaamd hebben | zou veronaangenaamd hebben | zouden veronaangenaamd hebben | zouden veronaangenaamd hebben | zouden veronaangenaamd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm veronaangenaamd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt veronaangenaamd | er is veronaangenaamd | |||||||||
verleden | er werd veronaangenaamd | er was veronaangenaamd | |||||||||
toekomend | er zal veronaangenaamd worden | er zal veronaangenaamd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou veronaangenaamd worden | er zou veronaangenaamd zijn | |||||||||
lijdende vorm veronaangenaamd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veronaangenaamd worden | veronaangenaamd te worden | ||||||||
toekomend | veronaangenaamd zullen worden | veronaangenaamd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | veronaangenaamd zijn | veronaangenaamd te zijn | ||||||||
toekomend | veronaangenaamd zullen zijn | veronaangenaamd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word veronaangenaamd | wordt veronaangenaamd | wordt veronaangenaamd | wordt veronaangenaamd | wordt veronaangenaamd | worden veronaangenaamd | worden veronaangenaamd | worden veronaangenaamd | |||
verleden (o.v.t.) | werd veronaangenaamd | werd veronaangenaamd | werd veronaangenaamd | werdt veronaangenaamd | werd veronaangenaamd | werden veronaangenaamd | werden veronaangenaamd | werden veronaangenaamd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veronaangenaamd worden | zult veronaangenaamd worden | zult veronaangenaamd worden | zult veronaangenaamd worden | zal veronaangenaamd worden | zullen veronaangenaamd worden | zullen veronaangenaamd worden | zullen veronaangenaamd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veronaangenaamd worden | zou veronaangenaamd worden | zou/zoudt veronaangenaamd worden | zoudt veronaangenaamd worden | zou veronaangenaamd worden | zouden veronaangenaamd worden | zouden veronaangenaamd worden | zouden veronaangenaamd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben veronaangenaamd | bent veronaangenaamd | bent/is veronaangenaamd | zijt veronaangenaamd | is veronaangenaamd | zijn veronaangenaamd | zijn veronaangenaamd | zijn veronaangenaamd | |||
verleden (v.v.t.) | was veronaangenaamd | was veronaangenaamd | was veronaangenaamd | waart veronaangenaamd | was veronaangenaamd | waren veronaangenaamd | waren veronaangenaamd | waren veronaangenaamd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veronaangenaamd zijn | zult veronaangenaamd zijn | zult veronaangenaamd zijn | zult veronaangenaamd zijn | zal veronaangenaamd zijn | zullen veronaangenaamd zijn | zullen veronaangenaamd zijn | zullen veronaangenaamd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veronaangenaamd zijn | zou veronaangenaamd zijn | zou/zoudt veronaangenaamd zijn | zoudt veronaangenaamd zijn | zou veronaangenaamd zijn | zouden veronaangenaamd zijn | zouden veronaangenaamd zijn | zouden veronaangenaamd zijn |