• ver·mo·gens·recht
enkelvoud meervoud
naamwoord vermogensrecht [2] vermogensrechten
verkleinwoord - -

het vermogensrechto

  1. geen meervoud (juridisch) stelsel van regels voor leden van een samenleving over onderlinge verhoudingen en transacties die in geld kunnen worden uitgedrukt (als juridisch vakgebied)
     Hij doceerde daar het vermogensrecht, waaronder het contractenrecht, aansprakelijkheidsrecht en gezondheidsrecht.[2]
  2. (juridisch), (financieel) afdwingbare aanspraak die op geld waardeerbaar is
     Volgens de Hoge Raad is het huurrecht echter een vermogensrecht dat mede voor de onderneming wordt gebruikt en daarom tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Koninklijke onderscheiding voor scheidend rector Carel Stolker” (8 februari 2021) op nu.nl  
  3.   Weblink bron “Thuiswerkende zzp'er mag kosten huurwoning aftrekken” (17 augustus 2016) op nu.nl