vermenen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van vermenen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		vermenen			te vermenen
	toekomend		zullen vermenen			te zullen vermenen
voltooid	tegenwoordig		hebben vermeend			te hebben vermeend
	toekomend		vermeend zullen hebben			vermeend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	vermenend		vermeend			ev. vermeen	mv. verouderd vermeent	vermene
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	vermeen	vermeent	vermeent	vermeent	vermeent	vermenen	vermenen	vermenen
verleden (o.v.t.)	vermeende	vermeende	vermeende	vermeende	vermeende	vermeenden	vermeenden	vermeenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal vermenen	zult/zal vermenen	zult/zal vermenen	zult vermenen	zal vermenen	zullen vermenen	zullen vermenen	zullen vermenen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou vermenen	zou vermenen	zou(dt) vermenen	zoudt vermenen	zou vermenen	zouden vermenen	zouden vermenen	zouden vermenen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb vermeend	hebt vermeend	hebt/heeft vermeend	hebt vermeend	heeft vermeend	hebben vermeend	hebben vermeend	hebben vermeend
verleden (v.v.t.)	had vermeend	had vermeend	had vermeend	hadt vermeend	had vermeend	hadden vermeend	hadden vermeend	hadden vermeend
toekomend (v.t.t.t.)	zal vermeend hebben	zal/zult vermeend hebben	zult/zal vermeend hebben	zult vermeend hebben	zal vermeend hebben	zullen vermeend hebben	zullen vermeend hebben	zullen vermeend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou vermeend hebben	zou vermeend hebben	zou/zoudt vermeend hebben	zoudt vermeend hebben	zou vermeend hebben	zouden vermeend hebben	zouden vermeend hebben	zouden vermeend hebben