• ver·lum·me·len

verlummelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verlummelen
verlummelde
verlummeld
zwak -d volledig
  1. door niets doen de tijd niet nuttig gebruiken
    • Voor de draad ermee. Het is nu zaterdag 21 februari, dus vertel maar hoe het staat met de goede voornemens. Succesvol gestopt met roken, drinken, snoepen en tijd verlummelen? Ik mag het hopen. [2] 
    • Sinds de opening van haar eigen retraite zeven jaar geleden, de St. Bonifatiuskerk, neemt het aantal bezoekers jaarlijks fors toe. "Er is een tomeloos verlangen naar stilte. Jonge mensen komen hier omdat ze compleet overprikkeld en gestrest zijn. Vaak weten ze niet eens meer hoe ze niets moeten doen. Dat is treurig, want alleen door je tijd te verlummelen kom je dichter bij jezelf en krijg je energie." [3] 
81 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]