lummelen
- lum·me·len
- Afgeleid van het zelfstandig naamwoord lummel (synoniem voor lomperik en sukkel), van het Nederduitse woord lummel[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lummelen |
lummelde |
gelummeld |
zwak -d | volledig |
lummelen
- inergatief een tijd luiachtig doorbrengen
- inergatief (spel) een spel waarbij mensen in een rondje staan en een voorwerp (meestal een bal) naar elkaar gooien, terwijl iemand in het midden van het rondje (de lummel) probeert het voorwerp te onderscheppen
- [2] rondo
- Het woord lummelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lummelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ lummel op etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be