• ver·los·kun·de
enkelvoud meervoud
naamwoord verloskunde -
verkleinwoord - -

de verloskundev

  1. (medisch) de studie van de zwangerschap en de bevalling[1]
    • Het is zeer verkeerd om menschen die zonder geneeskundige vorming, alleen in het bezit zijn van eenige heelkundige kennis, tot de studie of tot het examen in de verloskunde toe te laten. [2]
  2. de beroepsmatige begeleiding tijdens iemands zwangerschap en de bevalling
    • In de uitoefening vereischt de Verloskunde eene volledige opoffering van de gemakken des levens, en in sommige gevallen zelfs der gezondheid, en onbepaalde lust en bereidwilligheid tot hulp op ieder uur van den dag. [3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Nieuwenhuis
    , Gerrit (1868). Nieuwenhuis' woordenboek van kunsten en wetenschappen, herzien, omgewerkt en vermeerderd tot verspreiding van kennis en bevordering der beschaving onder alle standen, deel 10, p. 152. Uitg.: A.W. Sythoff.
  2. Naegele
    , Hermann Franz; Hendrik Jan Broers (1843). Leerboek der verloskunde, p. 8. Uitg.: C. Vander Post Jr.
  3. Busch
    , D.W.H. (1839). Leerboek der verloskunde als handleiding by akademische voorlezingen en eigene beoefening van dit vak, p. 3. Uitg.: H. Frylink.
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be