gynaecologie
- gy·nae·co·lo·gie
- In de betekenis van ‘leer der vrouwenziekten’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Afkomstig van het oud-Griekse gyne, γυνή, modern-Griekse gynaika, γυναίκα, met als betekenis vrouw met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gynaecologie | - |
verkleinwoord |
de gynaecologie v
- (medisch) specialisme voor problemen die specifiek betrekking hebben op vrouwen (met name het vrouwelijk voortplantingssysteem)
- Het woord gynaecologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gynaecologie" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gynaecologie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be