• ver·len·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord verlenging verlengingen
verkleinwoord verlenginkje verlenginkjes

de verlengingv

  1. dat waarmee iets verlengd is
    • De verlenging van de trein werd losgekoppeld. 
  2. het verlengen
    • Na onderhandelingen met de vakbonden zal er geen verlenging van de staking zijn. 
  3. (sport) extra speeltijd
    • Tijdens de verlenging kon de thuisploeg de eindstand vastleggen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be