verfraaien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verfraaien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verfraaien | te verfraaien | ||||||||
toekomend | zullen verfraaien | te zullen verfraaien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verfraaid | te hebben verfraaid | ||||||||
toekomend | verfraaid zullen hebben | verfraaid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verfraaiend | verfraaid | ev. verfraai |
mv. verouderd verfraait |
verfraaie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verfraai | verfraait | verfraait | verfraait | verfraait | verfraaien | verfraaien | verfraaien | |||
verleden (o.v.t.) | verfraaide | verfraaide | verfraaide | verfraaide | verfraaide | verfraaiden | verfraaiden | verfraaiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verfraaien | zult/zal verfraaien | zult/zal verfraaien | zult verfraaien | zal verfraaien | zullen verfraaien | zullen verfraaien | zullen verfraaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verfraaien | zou verfraaien | zou(dt) verfraaien | zoudt verfraaien | zou verfraaien | zouden verfraaien | zouden verfraaien | zouden verfraaien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verfraaid | hebt verfraaid | hebt/heeft verfraaid | hebt verfraaid | heeft verfraaid | hebben verfraaid | hebben verfraaid | hebben verfraaid | |||
verleden (v.v.t.) | had verfraaid | had verfraaid | had verfraaid | hadt verfraaid | had verfraaid | hadden verfraaid | hadden verfraaid | hadden verfraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verfraaid hebben | zal/zult verfraaid hebben | zult/zal verfraaid hebben | zult verfraaid hebben | zal verfraaid hebben | zullen verfraaid hebben | zullen verfraaid hebben | zullen verfraaid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verfraaid hebben | zou verfraaid hebben | zou/zoudt verfraaid hebben | zoudt verfraaid hebben | zou verfraaid hebben | zouden verfraaid hebben | zouden verfraaid hebben | zouden verfraaid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verfraaid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verfraaid | er is verfraaid | |||||||||
verleden | er werd verfraaid | er was verfraaid | |||||||||
toekomend | er zal verfraaid worden | er zal verfraaid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verfraaid worden | er zou verfraaid zijn | |||||||||
lijdende vorm verfraaid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verfraaid worden | verfraaid te worden | ||||||||
toekomend | verfraaid zullen worden | verfraaid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verfraaid zijn | verfraaid te zijn | ||||||||
toekomend | verfraaid zullen zijn | verfraaid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verfraaid | wordt verfraaid | wordt verfraaid | wordt verfraaid | wordt verfraaid | worden verfraaid | worden verfraaid | worden verfraaid | |||
verleden (o.v.t.) | werd verfraaid | werd verfraaid | werd verfraaid | werdt verfraaid | werd verfraaid | werden verfraaid | werden verfraaid | werden verfraaid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verfraaid worden | zult verfraaid worden | zult verfraaid worden | zult verfraaid worden | zal verfraaid worden | zullen verfraaid worden | zullen verfraaid worden | zullen verfraaid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verfraaid worden | zou verfraaid worden | zou/zoudt verfraaid worden | zoudt verfraaid worden | zou verfraaid worden | zouden verfraaid worden | zouden verfraaid worden | zouden verfraaid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verfraaid | bent verfraaid | bent/is verfraaid | zijt verfraaid | is verfraaid | zijn verfraaid | zijn verfraaid | zijn verfraaid | |||
verleden (v.v.t.) | was verfraaid | was verfraaid | was verfraaid | waart verfraaid | was verfraaid | waren verfraaid | waren verfraaid | waren verfraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verfraaid zijn | zult verfraaid zijn | zult verfraaid zijn | zult verfraaid zijn | zal verfraaid zijn | zullen verfraaid zijn | zullen verfraaid zijn | zullen verfraaid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verfraaid zijn | zou verfraaid zijn | zou/zoudt verfraaid zijn | zoudt verfraaid zijn | zou verfraaid zijn | zouden verfraaid zijn | zouden verfraaid zijn | zouden verfraaid zijn |