• ver·enen
  • afgeleid van een met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en

verenen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verenen
vereende
vereend
zwak -d volledig
  1. tot een eenheid brengen of worden
  • met vereende krachten
met de krachten van verschillende mensen en zaken een moeilijke, zware taak volbrengen
41 % van de Nederlanders;
25 % van de Vlamingen.[2]