unificeren
- Geluid: unificeren (hulp, bestand)
- uni·fi·ce·ren
- afgeleid van het Franse unifier of het Latijnse unificare (met het voorvoegsel uni- en met het achtervoegsel -eren) [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
unificeren |
unificeerde |
geünificeerd |
zwak -d | volledig |
unificeren [3]
- overgankelijk tot een eenheid maken
- Het woord unificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "unificeren" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ unificeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be