verdromen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verdromen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verdromen			te verdromen
	toekomend		zullen verdromen			te zullen verdromen
voltooid	tegenwoordig		hebben verdroomd			te hebben verdroomd
	toekomend		verdroomd zullen hebben			verdroomd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verdromend		verdroomd			ev. verdroom	mv. verouderd verdroomt	verdrome
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verdroom	verdroomt	verdroomt	verdroomt	verdroomt	verdromen	verdromen	verdromen
verleden (o.v.t.)	verdroomde	verdroomde	verdroomde	verdroomde	verdroomde	verdroomden	verdroomden	verdroomden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verdromen	zult/zal verdromen	zult/zal verdromen	zult verdromen	zal verdromen	zullen verdromen	zullen verdromen	zullen verdromen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verdromen	zou verdromen	zou(dt) verdromen	zoudt verdromen	zou verdromen	zouden verdromen	zouden verdromen	zouden verdromen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verdroomd	hebt verdroomd	hebt/heeft verdroomd	hebt verdroomd	heeft verdroomd	hebben verdroomd	hebben verdroomd	hebben verdroomd
verleden (v.v.t.)	had verdroomd	had verdroomd	had verdroomd	hadt verdroomd	had verdroomd	hadden verdroomd	hadden verdroomd	hadden verdroomd
toekomend (v.t.t.t.)	zal verdroomd hebben	zal/zult verdroomd hebben	zult/zal verdroomd hebben	zult verdroomd hebben	zal verdroomd hebben	zullen verdroomd hebben	zullen verdroomd hebben	zullen verdroomd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verdroomd hebben	zou verdroomd hebben	zou/zoudt verdroomd hebben	zoudt verdroomd hebben	zou verdroomd hebben	zouden verdroomd hebben	zouden verdroomd hebben	zouden verdroomd hebben