• ver·bou·we·reerd
  • In de betekenis van ‘onthutst’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
  • vervoeging van verbouwereren: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel [2]
vervoeging van: verbouwereren…
verbogen vorm: verbouwereerde

verbouwereerd

  1. voltooid deelwoord van verbouwereren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verbouwereerd verbouwereerder verbouwereerdst
verbogen verbouwereerde verbouwereerdere verbouwereerdste
partitief verbouwereerds verbouwereerders -

verbouwereerd [3]

  1. van zijn stuk gebracht
    • Hij stond verbouwereerd te kijken. 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]