beduusd
- be·duusd
- In de betekenis van ‘beteuterd’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- Mogelijk afgeleid van het voltooid deelwoord van beduzelen, een dialectvariant van beduizelen, "duizelig maken".[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beduusd | beduusder | beduusdst |
verbogen | beduusde | beduusdere | beduusdste |
partitief | beduusds | beduusders | - |
beduusd
- bedroefd en verbaasd, onthutst
- Pastoor verklaarde na afloop beduusd te zijn. "Je krijgt een strafschop mee en dan denk je het wordt 1-0 en de buit is binnen.
- ▸ Ik weet het niet, mam,’ klonk het beduusd.[3]
- Het woord beduusd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beduusd" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "beduusd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beduusd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be