• be·drem·meld
  • In de betekenis van ‘beteuterd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1642 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bedremmeld bedremmelder bedremmeldst
verbogen bedremmelde bedremmeldere bedremmeldste
partitief bedremmelds bedremmelders -

bedremmeld

  1. in een pijnlijke verlegenheid gebracht
    • Hij maakte na die lachwekkende vergissing een nogal bedremmelde indruk. 
    • Er bedremmeld het zwijgen toe doen. 
83 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]