verachten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verachten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verachten | te verachten | ||||||||
toekomend | zullen verachten | te zullen verachten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben veracht | te hebben veracht | ||||||||
toekomend | veracht zullen hebben | veracht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verachtend | veracht | ev. veracht |
mv. verouderd veracht |
verachte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | veracht | veracht | veracht | veracht | veracht | verachten | verachten | verachten | |||
verleden (o.v.t.) | verachtte | verachtte | verachtte | verachtte | verachtte | verachtten | verachtten | verachtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verachten | zult/zal verachten | zult/zal verachten | zult verachten | zal verachten | zullen verachten | zullen verachten | zullen verachten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verachten | zou verachten | zou(dt) verachten | zoudt verachten | zou verachten | zouden verachten | zouden verachten | zouden verachten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb veracht | hebt veracht | hebt/heeft veracht | hebt veracht | heeft veracht | hebben veracht | hebben veracht | hebben veracht | |||
verleden (v.v.t.) | had veracht | had veracht | had veracht | hadt veracht | had veracht | hadden veracht | hadden veracht | hadden veracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veracht hebben | zal/zult veracht hebben | zult/zal veracht hebben | zult veracht hebben | zal veracht hebben | zullen veracht hebben | zullen veracht hebben | zullen veracht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veracht hebben | zou veracht hebben | zou/zoudt veracht hebben | zoudt veracht hebben | zou veracht hebben | zouden veracht hebben | zouden veracht hebben | zouden veracht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm veracht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt veracht | er is veracht | |||||||||
verleden | er werd veracht | er was veracht | |||||||||
toekomend | er zal veracht worden | er zal veracht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou veracht worden | er zou veracht zijn | |||||||||
lijdende vorm veracht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | veracht worden | veracht te worden | ||||||||
toekomend | veracht zullen worden | veracht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | veracht zijn | veracht te zijn | ||||||||
toekomend | veracht zullen zijn | veracht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word veracht | wordt veracht | wordt veracht | wordt veracht | wordt veracht | worden veracht | worden veracht | worden veracht | |||
verleden (o.v.t.) | werd veracht | werd veracht | werd veracht | werdt veracht | werd veracht | werden veracht | werden veracht | werden veracht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal veracht worden | zult veracht worden | zult veracht worden | zult veracht worden | zal veracht worden | zullen veracht worden | zullen veracht worden | zullen veracht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou veracht worden | zou veracht worden | zou/zoudt veracht worden | zoudt veracht worden | zou veracht worden | zouden veracht worden | zouden veracht worden | zouden veracht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben veracht | bent veracht | bent/is veracht | zijt veracht | is veracht | zijn veracht | zijn veracht | zijn veracht | |||
verleden (v.v.t.) | was veracht | was veracht | was veracht | waart veracht | was veracht | waren veracht | waren veracht | waren veracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal veracht zijn | zult veracht zijn | zult veracht zijn | zult veracht zijn | zal veracht zijn | zullen veracht zijn | zullen veracht zijn | zullen veracht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou veracht zijn | zou veracht zijn | zou/zoudt veracht zijn | zoudt veracht zijn | zou veracht zijn | zouden veracht zijn | zouden veracht zijn | zouden veracht zijn |