vasten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vasten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vasten | te vasten | ||||||
toekomend | zullen vasten | te zullen vasten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevast | te hebben gevast | ||||||
toekomend | gevast zullen hebben | gevast te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vastend | gevast | ev. vast |
mv. verouderd vast |
vaste | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vast | vast | vast | vast | vast | vasten | vasten | vasten | |
verleden (o.v.t.) | vastte | vastte | vastte | vastte | vastte | vastten | vastten | vastten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vasten | zult/zal vasten | zult/zal vasten | zult vasten | zal vasten | zullen vasten | zullen vasten | zullen vasten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vasten | zou vasten | zou(dt) vasten | zoudt vasten | zou vasten | zouden vasten | zouden vasten | zouden vasten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevast | hebt gevast | hebt/heeft gevast | hebt gevast | heeft gevast | hebben gevast | hebben gevast | hebben gevast | |
verleden (v.v.t.) | had gevast | had gevast | had gevast | hadt gevast | had gevast | hadden gevast | hadden gevast | hadden gevast | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevast hebben | zal/zult gevast hebben | zult/zal gevast hebben | zult gevast hebben | zal gevast hebben | zullen gevast hebben | zullen gevast hebben | zullen gevast hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevast hebben | zou gevast hebben | zou/zoudt gevast hebben | zoudt gevast hebben | zou gevast hebben | zouden gevast hebben | zouden gevast hebben | zouden gevast hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gevast worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gevast | er is gevast | |||||||
verleden | er werd gevast | er was gevast | |||||||
toekomend | er zal gevast worden | er zal gevast zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gevast worden | er zou gevast zijn |