• vam·pier
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘dode die bloed uitzuigt’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • via Duits Vampir onleend aan Servisch вампир (vàmpīr) of een andere Slavische taal[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vampier vampiers,
vampieren
verkleinwoord vampiertje vampiertjes

de vampierm

  1. (mythologie) uit schijnbare dood herrijzend wezen dat zijn slachtoffers in de nek bijt met zijn kenmerkende hoektanden en zich dan voedt met het mensenbloed en alleen gestopt kan worden met knoflook, wijwater of een houten pen in het hart
    • Graaf Dracula is de typische aristocratische vampier. 
  2. (vleermuizen) soort van bloed levende, Zuid-Amerikaanse vleermuis Desmodontinae  
    • Een bezoek door vampiers blijft immers voortdurend dreigen en is in hoge mate ongewenst, niet alleen vanwege hun belustheid op bloed, maar ook omdat zij overbrengers zijn van allerlei akelige ziekten, zoals een vorm van tetanus. [3]
  3. (figuurlijk) uitzuiger, uitbuiter
    • De literatuur is de vampier van het leven en zuigt dat leven helemaal leeg. [4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]