• vaars
  • In de betekenis van ‘tweejarig vrouwelijk rund’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vaars vaarzen
verkleinwoord vaarsje vaarsjes

de vaarsv

  1. (veeteelt) koe die nog niet gekalfd heeft

vaars

  1. partitief van de stellende trap van vaar
81 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]