• uniek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘enig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1553 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uniek unieker uniekst
verbogen unieke uniekere uniekste
partitief unieks uniekers -

uniek

  1. enige in zijn soort
    • Het geluid van krassende nagels over een schoolbord roep een unieke emotie op bij mensen, zo melden Spaanse wetenschappers in een nieuwe studie. [2] 
     Aan de sluiting van verzorgingshuizen worden twaalf regels besteed, maar daarin wordt het verdwijnen van deze voorziening uitsluitend beschreven als een (kwantitatief) verlies van woonplekken. Terwijl de formule van deze woon-zorgvoorziening juist uniek was: geen scheiding van wonen en zorg, maar juist integratie daarvan.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]