uitvouwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitvouwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitvouwen | uit te vouwen | ||||||||
toekomend | zullen uitvouwen uit zullen vouwen |
te zullen uitvouwen uit te zullen vouwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgevouwen | te hebben uitgevouwen | ||||||||
toekomend | uitgevouwen zullen hebben | uitgevouwen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitvouwend | uitgevouwen | ev. vouw uit |
mv. verouderd vouwt uit |
vouwe uit (bijzin) uitvouwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | vouw uit | vouwt uit | vouwt uit | vouwt uit | vouwt uit | vouwen uit | vouwen uit | vouwen uit | |||
verleden (o.v.t.) | vouwde uit | vouwde uit | vouwde uit | vouwde uit | vouwde uit | vouwden uit | vouwden uit | vouwden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitvouwen | zult/zal uitvouwen | zult/zal uitvouwen | zult uitvouwen | zal uitvouwen | zullen uitvouwen | zullen uitvouwen | zullen uitvouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitvouwen | zou uitvouwen | zou(dt) uitvouwen | zoudt uitvouwen | zou uitvouwen | zouden uitvouwen | zouden uitvouwen | zouden uitvouwen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitvouw | uitvouwt | uitvouwt | uitvouwt | uitvouwt | uitvouwen | uitvouwen | uitvouwen | |||
verleden (o.v.t.) | uitvouwde | uitvouwde | uitvouwde | uitvouwde | uitvouwde | uitvouwden | uitvouwden | uitvouwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitvouwen uit zal vouwen |
zult/zal uitvouwen uit zult/zal vouwen |
zult/zal uitvouwen uit zult/zal vouwen |
zult uitvouwen uit zult vouwen |
zal uitvouwen uit zal vouwen |
zullen uitvouwen uit zullen vouwen |
zullen uitvouwen uit zullen vouwen |
zullen uitvouwen uit zullen vouwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitvouwen uit zou vouwen |
zou uitvouwen uit zou vouwen |
zou(dt) uitvouwen uit zou(dt) vouwen |
zoudt uitvouwen uit zoudt vouwen |
zou uitvouwen uit zou vouwen |
zouden uitvouwen uit zouden vouwen |
zouden uitvouwen uit zouden vouwen |
zouden uitvouwen uit zouden vouwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgevouwen | hebt uitgevouwen | hebt/heeft uitgevouwen | hebt uitgevouwen | heeft uitgevouwen | hebben uitgevouwen | hebben uitgevouwen | hebben uitgevouwen | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgevouwen | had uitgevouwen | had uitgevouwen | hadt uitgevouwen | had uitgevouwen | hadden uitgevouwen | hadden uitgevouwen | hadden uitgevouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgevouwen hebben | zal/zult uitgevouwen hebben | zult/zal uitgevouwen hebben | zult uitgevouwen hebben | zal uitgevouwen hebben | zullen uitgevouwen hebben | zullen uitgevouwen hebben | zullen uitgevouwen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgevouwen hebben | zou uitgevouwen hebben | zou/zoudt uitgevouwen hebben | zoudt uitgevouwen hebben | zou uitgevouwen hebben | zouden uitgevouwen hebben | zouden uitgevouwen hebben | zouden uitgevouwen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgevouwen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgevouwen | er is uitgevouwen | |||||||||
verleden | er werd uitgevouwen | er was uitgevouwen | |||||||||
toekomend | er zal uitgevouwen worden | er zal uitgevouwen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgevouwen worden | er zou uitgevouwen zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgevouwen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgevouwen worden | uitgevouwen te worden | ||||||||
toekomend | uitgevouwen zullen worden | uitgevouwen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgevouwen zijn | uitgevouwen te zijn | ||||||||
toekomend | uitgevouwen zullen zijn | uitgevouwen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgevouwen | wordt uitgevouwen | wordt uitgevouwen | wordt uitgevouwen | wordt uitgevouwen | worden uitgevouwen | worden uitgevouwen | worden uitgevouwen | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgevouwen | werd uitgevouwen | werd uitgevouwen | werdt uitgevouwen | werd uitgevouwen | werden uitgevouwen | werden uitgevouwen | werden uitgevouwen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgevouwen worden | zult uitgevouwen worden | zult uitgevouwen worden | zult uitgevouwen worden | zal uitgevouwen worden | zullen uitgevouwen worden | zullen uitgevouwen worden | zullen uitgevouwen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgevouwen worden | zou uitgevouwen worden | zou/zoudt uitgevouwen worden | zoudt uitgevouwen worden | zou uitgevouwen worden | zouden uitgevouwen worden | zouden uitgevouwen worden | zouden uitgevouwen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgevouwen | bent uitgevouwen | bent/is uitgevouwen | zijt uitgevouwen | is uitgevouwen | zijn uitgevouwen | zijn uitgevouwen | zijn uitgevouwen | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgevouwen | was uitgevouwen | was uitgevouwen | waart uitgevouwen | was uitgevouwen | waren uitgevouwen | waren uitgevouwen | waren uitgevouwen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgevouwen zijn | zult uitgevouwen zijn | zult uitgevouwen zijn | zult uitgevouwen zijn | zal uitgevouwen zijn | zullen uitgevouwen zijn | zullen uitgevouwen zijn | zullen uitgevouwen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgevouwen zijn | zou uitgevouwen zijn | zou/zoudt uitgevouwen zijn | zoudt uitgevouwen zijn | zou uitgevouwen zijn | zouden uitgevouwen zijn | zouden uitgevouwen zijn | zouden uitgevouwen zijn |