• uit·vaar·di·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitvaardigen
vaardigde uit
uitgevaardigd
zwak -d volledig

uitvaardigen [3]

  1. overgankelijk een voorschrift openbaar maken
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]