Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·dig·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvaardigen

vaardigde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitvaardigen
    • Ik vaardigde uit. 
    • Jij vaardigde uit. 
    • Hij, zij, het vaardigde uit. 


Gangbaarheid