• pro·cla·me·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afkondigen’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
  • uit het Latijn [2]
  • afgeleid van het Franse proclamer (met het achtervoegsel -eren) [3]

proclameren [4]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
proclameren
proclameerde
geproclameerd
zwak -d volledig
  1. in het openbaar voorlezen of bekendmaken van iets officieels
    • Abarbanel was de enige joodse leider in Palestina die tegen het proclameren van een joodse staat was, omdat hij voorzag dat dit zou leiden tot een bloedige oorlog en een eindeloos conflict. Hij dacht dat er ruimte was voor een historisch compromis, een samenleven van joden en Arabieren zonder de structuur van een staat. 'Hij vond staten een kinderlijk en archaïsch concept', vertelt Atalja. [5] 
    • Wanneer ontstond het Nederlandse wij-gevoel? „Historici zijn het er niet over eens. Sommigen gaan terug naar de Middeleeuwen, anderen leggen het beginpunt pas in 1798, als de patriotten een Bataafse eenheidsstaat proclameren. Ik denk dat het begint bij de Opstand tegen Spanje in de 16de eeuw.” [6] 
90 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]