• de·cla·re·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een declaratie indienen’ voor het eerst aangetroffen in 1753 [1]
  • afgeleid van het Franse déclarer (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
declareren
declareerde
gedeclareerd
zwak -d volledig
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
declaratie
declarant -

declareren overgankelijk [3]

  1. een declaratie indienen b.v. t.a.v. gemaakte onkosten, opgeven
  2. aangifte doen van goederen bij de douane of voor de belasting, aangeven
  3. (informatica) het specificeren van naam en type van een variabele in een computerprogramma, opgeven
  4. wederkerend zich ~: zich over iets uitspreken, verklaren
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]