betuigen
- be·tui·gen
- In de betekenis van ‘verzekeren’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
- Afgeleid van het Middelnederlandse werkwoord tugen met het voorvoegsel be-.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betuigen |
betuigde |
betuigd |
zwak -d | volledig |
betuigen
- overgankelijk iets duidelijk stellen
- Hij betuigde zijn medeleven met de familie van de overledene.
- ▸ Tijdens hun afscheid in het café in Amersfoort had hij haar op de valreep nog wat anekdotes verteld over ondernemers die hun steun aan zijn site betuigden.[2]
- spijt betuigen
zich verontschuldigen
- zijn medeleven betuigen
- zijn deelneming betuigen
- • Geen boeketje op de begrafenis namens GoSunny of een telefoontje van iemand van toi die zijn deelneming betuigde. [3]
1. iets duidelijk stellen
spijt betuigen
|
zijn medeleven betuigen
- Het woord betuigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betuigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "betuigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be