betuigde
- be·tuig·de
vervoeging van |
---|
betuigen |
betuigde
- enkelvoud verleden tijd van betuigen
- Ik betuigde.
- Jij betuigde.
- Hij, zij, het betuigde.
- Ik betuigde.
- ▸ Geen boeketje op de begrafenis namens GoSunny of een telefoontje van iemand van toi die zijn deelneming betuigde.[1]
- verbogen vorm van betuigd, voltooid deelwoord van betuigen
- Het woord betuigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.