• be·tuig·de
vervoeging van
betuigen

betuigde

  1. enkelvoud verleden tijd van betuigen
    • Ik betuigde. 
    • Jij betuigde. 
    • Hij, zij, het betuigde. 
     Geen boeketje op de begrafenis namens GoSunny of een telefoontje van iemand van toi die zijn deelneming betuigde.[1]
  2. verbogen vorm van betuigd, voltooid deelwoord van betuigen