uitspellen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitspellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitspellen | uit te spellen | ||||||||
toekomend | zullen uitspellen uit zullen spellen |
te zullen uitspellen uit te zullen spellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgespeld | te hebben uitgespeld | ||||||||
toekomend | uitgespeld zullen hebben | uitgespeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitspellend | uitgespeld | ev. spel uit |
mv. verouderd spelt uit |
spelle uit (bijzin) uitspelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spel uit | spelt uit | spelt uit | spelt uit | spelt uit | spellen uit | spellen uit | spellen uit | |||
verleden (o.v.t.) | spelde uit | spelde uit | spelde uit | spelde uit | spelde uit | spelden uit | spelden uit | spelden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitspellen | zult/zal uitspellen | zult/zal uitspellen | zult uitspellen | zal uitspellen | zullen uitspellen | zullen uitspellen | zullen uitspellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitspellen | zou uitspellen | zou(dt) uitspellen | zoudt uitspellen | zou uitspellen | zouden uitspellen | zouden uitspellen | zouden uitspellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitspel | uitspelt | uitspelt | uitspelt | uitspelt | uitspellen | uitspellen | uitspellen | |||
verleden (o.v.t.) | uitspelde | uitspelde | uitspelde | uitspelde | uitspelde | uitspelden | uitspelden | uitspelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitspellen uit zal spellen |
zult/zal uitspellen uit zult/zal spellen |
zult/zal uitspellen uit zult/zal spellen |
zult uitspellen uit zult spellen |
zal uitspellen uit zal spellen |
zullen uitspellen uit zullen spellen |
zullen uitspellen uit zullen spellen |
zullen uitspellen uit zullen spellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitspellen uit zou spellen |
zou uitspellen uit zou spellen |
zou(dt) uitspellen uit zou(dt) spellen |
zoudt uitspellen uit zoudt spellen |
zou uitspellen uit zou spellen |
zouden uitspellen uit zouden spellen |
zouden uitspellen uit zouden spellen |
zouden uitspellen uit zouden spellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgespeld | hebt uitgespeld | hebt/heeft uitgespeld | hebt uitgespeld | heeft uitgespeld | hebben uitgespeld | hebben uitgespeld | hebben uitgespeld | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgespeld | had uitgespeld | had uitgespeld | hadt uitgespeld | had uitgespeld | hadden uitgespeld | hadden uitgespeld | hadden uitgespeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgespeld hebben | zal/zult uitgespeld hebben | zult/zal uitgespeld hebben | zult uitgespeld hebben | zal uitgespeld hebben | zullen uitgespeld hebben | zullen uitgespeld hebben | zullen uitgespeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgespeld hebben | zou uitgespeld hebben | zou/zoudt uitgespeld hebben | zoudt uitgespeld hebben | zou uitgespeld hebben | zouden uitgespeld hebben | zouden uitgespeld hebben | zouden uitgespeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgespeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgespeld | er is uitgespeld | |||||||||
verleden | er werd uitgespeld | er was uitgespeld | |||||||||
toekomend | er zal uitgespeld worden | er zal uitgespeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgespeld worden | er zou uitgespeld zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgespeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgespeld worden | uitgespeld te worden | ||||||||
toekomend | uitgespeld zullen worden | uitgespeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgespeld zijn | uitgespeld te zijn | ||||||||
toekomend | uitgespeld zullen zijn | uitgespeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgespeld | wordt uitgespeld | wordt uitgespeld | wordt uitgespeld | wordt uitgespeld | worden uitgespeld | worden uitgespeld | worden uitgespeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgespeld | werd uitgespeld | werd uitgespeld | werdt uitgespeld | werd uitgespeld | werden uitgespeld | werden uitgespeld | werden uitgespeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgespeld worden | zult uitgespeld worden | zult uitgespeld worden | zult uitgespeld worden | zal uitgespeld worden | zullen uitgespeld worden | zullen uitgespeld worden | zullen uitgespeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgespeld worden | zou uitgespeld worden | zou/zoudt uitgespeld worden | zoudt uitgespeld worden | zou uitgespeld worden | zouden uitgespeld worden | zouden uitgespeld worden | zouden uitgespeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgespeld | bent uitgespeld | bent/is uitgespeld | zijt uitgespeld | is uitgespeld | zijn uitgespeld | zijn uitgespeld | zijn uitgespeld | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgespeld | was uitgespeld | was uitgespeld | waart uitgespeld | was uitgespeld | waren uitgespeld | waren uitgespeld | waren uitgespeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgespeld zijn | zult uitgespeld zijn | zult uitgespeld zijn | zult uitgespeld zijn | zal uitgespeld zijn | zullen uitgespeld zijn | zullen uitgespeld zijn | zullen uitgespeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgespeld zijn | zou uitgespeld zijn | zou/zoudt uitgespeld zijn | zoudt uitgespeld zijn | zou uitgespeld zijn | zouden uitgespeld zijn | zouden uitgespeld zijn | zouden uitgespeld zijn |