uitrollen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitrollen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitrollen | uit te rollen | ||||||||
toekomend | zullen uitrollen uit zullen rollen |
te zullen uitrollen uit te zullen rollen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] uitgerold | te hebben[1]/zijn[2] uitgerold | ||||||||
toekomend | uitgerold zullen hebben[1]/zijn[2] | uitgerold te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitrollend | uitgerold | ev. rol uit |
mv. verouderd rolt uit |
rolle uit (bijzin) uitrolle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | rol uit | rolt uit | rolt uit | rolt uit | rolt uit | rollen uit | rollen uit | rollen uit | |||
verleden (o.v.t.) | rolde uit | rolde uit | rolde uit | rolde uit | rolde uit | rolden uit | rolden uit | rolden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitrollen | zult/zal uitrollen | zult/zal uitrollen | zult uitrollen | zal uitrollen | zullen uitrollen | zullen uitrollen | zullen uitrollen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitrollen | zou uitrollen | zou(dt) uitrollen | zoudt uitrollen | zou uitrollen | zouden uitrollen | zouden uitrollen | zouden uitrollen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitrol | uitrolt | uitrolt | uitrolt | uitrolt | uitrollen | uitrollen | uitrollen | |||
verleden (o.v.t.) | uitrolde | uitrolde | uitrolde | uitrolde | uitrolde | uitrolden | uitrolden | uitrolden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitrollen uit zal rollen |
zult/zal uitrollen uit zult/zal rollen |
zult/zal uitrollen uit zult/zal rollen |
zult uitrollen uit zult rollen |
zal uitrollen uit zal rollen |
zullen uitrollen uit zullen rollen |
zullen uitrollen uit zullen rollen |
zullen uitrollen uit zullen rollen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitrollen uit zou rollen |
zou uitrollen uit zou rollen |
zou(dt) uitrollen uit zou(dt) rollen |
zoudt uitrollen uit zoudt rollen |
zou uitrollen uit zou rollen |
zouden uitrollen uit zouden rollen |
zouden uitrollen uit zouden rollen |
zouden uitrollen uit zouden rollen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgerold worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgerold | er is uitgerold | |||||||||
verleden | er werd uitgerold | er was uitgerold | |||||||||
toekomend | er zal uitgerold worden | er zal uitgerold zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgerold worden | er zou uitgerold zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgerold worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgerold worden | uitgerold te worden | ||||||||
toekomend | uitgerold zullen worden | uitgerold te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgerold zijn | uitgerold te zijn | ||||||||
toekomend | uitgerold zullen zijn | uitgerold te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgerold | wordt uitgerold | wordt uitgerold | wordt uitgerold | wordt uitgerold | worden uitgerold | worden uitgerold | worden uitgerold | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgerold | werd uitgerold | werd uitgerold | werdt uitgerold | werd uitgerold | werden uitgerold | werden uitgerold | werden uitgerold | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgerold worden | zult uitgerold worden | zult uitgerold worden | zult uitgerold worden | zal uitgerold worden | zullen uitgerold worden | zullen uitgerold worden | zullen uitgerold worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgerold worden | zou uitgerold worden | zou/zoudt uitgerold worden | zoudt uitgerold worden | zou uitgerold worden | zouden uitgerold worden | zouden uitgerold worden | zouden uitgerold worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgerold | bent uitgerold | bent/is uitgerold | zijt uitgerold | is uitgerold | zijn uitgerold | zijn uitgerold | zijn uitgerold | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgerold | was uitgerold | was uitgerold | waart uitgerold | was uitgerold | waren uitgerold | waren uitgerold | waren uitgerold | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgerold zijn | zult uitgerold zijn | zult uitgerold zijn | zult uitgerold zijn | zal uitgerold zijn | zullen uitgerold zijn | zullen uitgerold zijn | zullen uitgerold zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgerold zijn | zou uitgerold zijn | zou/zoudt uitgerold zijn | zoudt uitgerold zijn | zou uitgerold zijn | zouden uitgerold zijn | zouden uitgerold zijn | zouden uitgerold zijn |