uitgeven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitgeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgeven | uit te geven | ||||||||
toekomend | zullen uitgeven uit zullen geven |
te zullen uitgeven uit te zullen geven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgegeven | te hebben uitgegeven | ||||||||
toekomend | uitgegeven zullen hebben | uitgegeven te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitgevend | uitgegeven | ev. geef uit |
mv. verouderd geeft uit |
geve uit (bijzin) uitgeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | geef uit | geeft uit | geeft uit | geeft uit | geeft uit | geven uit | geven uit | geven uit | |||
verleden (o.v.t.) | gaf uit | gaf uit | gaf uit | gaaft uit | gaf uit | gaven uit | gaven uit | gaven uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeven | zult/zal uitgeven | zult/zal uitgeven | zult uitgeven | zal uitgeven | zullen uitgeven | zullen uitgeven | zullen uitgeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeven | zou uitgeven | zou(dt) uitgeven | zoudt uitgeven | zou uitgeven | zouden uitgeven | zouden uitgeven | zouden uitgeven | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitgeef | uitgeeft | uitgeeft | uitgeeft | uitgeeft | uitgeven | uitgeven | uitgeven | |||
verleden (o.v.t.) | uitgaf | uitgaf | uitgaf | uitgaaft | uitgaf | uitgaven | uitgaven | uitgaven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgeven uit zal geven |
zult/zal uitgeven uit zult/zal geven |
zult/zal uitgeven uit zult/zal geven |
zult uitgeven uit zult geven |
zal uitgeven uit zal geven |
zullen uitgeven uit zullen geven |
zullen uitgeven uit zullen geven |
zullen uitgeven uit zullen geven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgeven uit zou geven |
zou uitgeven uit zou geven |
zou(dt) uitgeven uit zou(dt) geven |
zoudt uitgeven uit zoudt geven |
zou uitgeven uit zou geven |
zouden uitgeven uit zouden geven |
zouden uitgeven uit zouden geven |
zouden uitgeven uit zouden geven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgegeven | hebt uitgegeven | hebt/heeft uitgegeven | hebt uitgegeven | heeft uitgegeven | hebben uitgegeven | hebben uitgegeven | hebben uitgegeven | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgegeven | had uitgegeven | had uitgegeven | hadt uitgegeven | had uitgegeven | hadden uitgegeven | hadden uitgegeven | hadden uitgegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgegeven hebben | zal/zult uitgegeven hebben | zult/zal uitgegeven hebben | zult uitgegeven hebben | zal uitgegeven hebben | zullen uitgegeven hebben | zullen uitgegeven hebben | zullen uitgegeven hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgegeven hebben | zou uitgegeven hebben | zou/zoudt uitgegeven hebben | zoudt uitgegeven hebben | zou uitgegeven hebben | zouden uitgegeven hebben | zouden uitgegeven hebben | zouden uitgegeven hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgegeven worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgegeven | er is uitgegeven | |||||||||
verleden | er werd uitgegeven | er was uitgegeven | |||||||||
toekomend | er zal uitgegeven worden | er zal uitgegeven zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgegeven worden | er zou uitgegeven zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgegeven worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgegeven worden | uitgegeven te worden | ||||||||
toekomend | uitgegeven zullen worden | uitgegeven te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgegeven zijn | uitgegeven te zijn | ||||||||
toekomend | uitgegeven zullen zijn | uitgegeven te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgegeven | wordt uitgegeven | wordt uitgegeven | wordt uitgegeven | wordt uitgegeven | worden uitgegeven | worden uitgegeven | worden uitgegeven | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgegeven | werd uitgegeven | werd uitgegeven | werdt uitgegeven | werd uitgegeven | werden uitgegeven | werden uitgegeven | werden uitgegeven | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgegeven worden | zult uitgegeven worden | zult uitgegeven worden | zult uitgegeven worden | zal uitgegeven worden | zullen uitgegeven worden | zullen uitgegeven worden | zullen uitgegeven worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgegeven worden | zou uitgegeven worden | zou/zoudt uitgegeven worden | zoudt uitgegeven worden | zou uitgegeven worden | zouden uitgegeven worden | zouden uitgegeven worden | zouden uitgegeven worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgegeven | bent uitgegeven | bent/is uitgegeven | zijt uitgegeven | is uitgegeven | zijn uitgegeven | zijn uitgegeven | zijn uitgegeven | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgegeven | was uitgegeven | was uitgegeven | waart uitgegeven | was uitgegeven | waren uitgegeven | waren uitgegeven | waren uitgegeven | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgegeven zijn | zult uitgegeven zijn | zult uitgegeven zijn | zult uitgegeven zijn | zal uitgegeven zijn | zullen uitgegeven zijn | zullen uitgegeven zijn | zullen uitgegeven zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgegeven zijn | zou uitgegeven zijn | zou/zoudt uitgegeven zijn | zoudt uitgegeven zijn | zou uitgegeven zijn | zouden uitgegeven zijn | zouden uitgegeven zijn | zouden uitgegeven zijn |