• uit·ge·ven
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
uitgeven uitgevend
uitgave
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitgeven
gaf uit
uitgegeven
klasse 5 volledig

uitgeven

  1. overgankelijk geld ~: financiële middelen aanspreken
    • Ik heb toch niet zo veel geld uitgegeven. 
     De PCT zal misschien niet al je problemen oplossen, maar het zal je een nieuw perspectief op je leven geven waardoor je hopelijk een aantal zaken zult kunnen bijstellen, zoals: minder geld uitgeven, een minder volle agenda, minder fastfood eten en meer tijd voor je familie en vrienden.[2]
  2. overgankelijk een geschrift in drukvorm verspreiden
    • Dit boek is al in 1934 uitgegeven. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]