• uit·druk·ke·lijk
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen uitdrukkelijkuitdrukkelijkeruitdrukkelijkst
verbogen uitdrukkelijkeuitdrukkelijkereuitdrukkelijkste
partitief uitdrukkelijksuitdrukkelijkers-

uitdrukkelijk

  1. met nadruk, op zo'n manier dat het duidelijk moet zijn
    • De docent had uitdrukkelijk gezegd dat het huiswerk op tijd moest worden ingeleverd, toch hadden lang niet alle leerlingen dat gedaan. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]