expliciet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·pli·ciet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘uitdrukkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | expliciet | explicieter | explicietst |
verbogen | expliciete | explicietere | explicietste |
partitief | expliciets | explicieters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
expliciet
- uitdrukkelijk vermeld of erbij geschreven
- In die tekst valt een expliciet verband te herkennen.
- Hij heeft mij expliciet gezegd dat hij met kerstmis zou komen.
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord expliciet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "expliciet" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "expliciet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be