uitbloeien
- Geluid: uitbloeien (hulp, bestand)
- uit·bloei·en
- samenstelling van uit bw en bloeien ww
uitbloeien [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbloeien |
bloeide uit |
uitgebloeid |
zwak -d | volledig |
- onovergankelijk het verwelken van bloemen na de bloei
- Het duurde vijf jaar om de roos te kweken. De bloem is een kruising van de theehybride Stephens'Big Purple met een floribunda. Het resultaat zijn roze bloemen met een lichtpaarse kleur die in de uitbloei verbleken naar lichtroze.[2]
- „Na de broedtijd, en na het uitbloeien van de planten. Maar waar niet gemaaid was, was nu al sprake van duimdikke boompjes. Hard tijd dus om toch iets te doen.”[3]
- De tuinarchitect, die ook de High Line in New York vormgaf, kwam pas laat in het ontwerpproces in beeld. Daardoor kon hij rond om het nieuwe gebouw eigenlijk alleen perken van eenjarige planten plaatsen, die in september nog weelderig aan het uitbloeien zijn.[4]
- (figuurlijk) zich ontwikkelen, uitgroeien tot
- De prachtige muziek veranderde meteen de sfeer in de Londense tube. Voorbijlopende reizigers dansten en zongen vrolijk mee. Sommigen stopten zelfs om er met volle teugen van te genieten. Alsof er een concert gaande was. Op talloze filmpjes op YouTube is te zien hoe sommige buskers uitbloeien tot de ware supersterren van de metro, die een glimlach tevoorschijn toveren op de gezichten van de voorbijgangers.[5]
- onovergankelijk (figuurlijk) het verminderen van de levenskrachten
- [1] verwelken, verleppen
- [2] ontwikkelen, uitgroeien
- [3] verflauwen, afsterven, verflensen
1. verleppen
- Het woord uitbloeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.