• ver·wel·ken
  • In de betekenis van ‘verflensen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • afgeleid van welken met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwelken
verwelkte
verwelkt
zwak -t volledig

verwelken

  1. ergatief het slap worden en wegteren, meestal van afgesneden plantenmateriaal door uitdroging
    • Die rozen zijn nog steeds niet verwelkt. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]