uitbijter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·bij·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van uitbijten met het achtervoegsel -er [1]
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitbijter | uitbijters |
verkleinwoord |
- uitzondering
- (statistiek) getal of gegeven dat niet tot een grotere groep behoort
- (geologie) klein gebied van jongere gesteenten dat omgeven is door oudere gesteenten
- knorrepot, bullebak, zuurkijker, vitter, iezegrim
Verwante begrippen
Vertalingen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord uitbijter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.